De Fabeltjeskrant van Betje en Aagje

Paul Pelckmans (Universiteit Antwerpen)

Auteurs
Elisabeth Wolff en Agatha Deken
Titel
Fabelen
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Den Haag, Isaac van Cleef, 1784
Bibliotheek
Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 13.1455

Betje en Aagje waren, anders dan de gangbare diminutieven vandaag lijken te suggereren, geen guitige spring-in’t-veldjes die onbezorgd door het leven dartelden. Ze moesten van hun pen leven en tekenden dus naast hun overvloedige oorspronkelijke werk om den brode voor tientallen vertalingen.

Hun Fabelen verzamelen tien teksten van La Fontaine en dertig van in totaal zeventien Franse en Duitse navolgers, die nu, met uitzondering van G.E. Lessing, compleet vergeten zijn maar door hun achttiende-eeuwse tijdgenoten druk gelezen werden. Hun namen worden telkens vermeld onderaan elke fabel, maar niet hernomen in de inhoudstafel; de schrijfsters zetten hun teksten kriskras door elkaar, dus niet in een chronologische of welke volgorde dan ook, en hadden duidelijk niet de ambitie een staalkaart of een panorama van de eigentijdse fabelproductie aan te bieden.

Het werd evenmin een best off. Van de tien fabels van La Fontaine behoort er maar een (‘Het Melkboerinnetje’, naar ‘Perrette et le Pot au Lait’) tot zijn meest bekende. Het hele tiental geeft eerder de indruk dat de vertaalsters fabels kozen die op een of andere manier leken aan te sluiten bij hun eigen verlichte gedachtengoed.  Of ze dat ook voor hun dertig andere fabels deden, zou nader moeten worden onderzocht: de bundels van onder anderen Grozelier, Fleury, Lichtwer en Gleim, die hun anekdotes, anders dan La Fontaine, dikwijls zelf bedachten, brengen zowel meer traditionele als eerder verlichte zedenlessen en het zou dus moeite lonen na te gaan of en in hoever de vertaalsters ook daar min of meer gericht kozen.

Isaac van Cleef, die hetzelfde jaar ook Wolff en Dekens Willem Leevend uitgaf, maakte er een fraaie bundel van. Hij bestelde voor elke fabel een aparte illustratie en ook het vignet op de titelpagina werd voor de gelegenheid ontworpen: we zien er een putto met een lier, die een buiging maakt voor een buste van Aisopos (herkenbaar aan zijn frygische muts, het gaat dus niet om La Fontaine) en daarbij omringd is door enkele fabeldieren.

De kleine putto suggereert overigens niet dat de bundel specifiek voor kinderen bedoeld was. De schrijfsters mikken, zoals La Fontaine en zijn achttiende-eeuwse navolgers, op een volwassen publiek. Dat begon in hun tijd overigens te veranderen: in 1792 bracht de uitgever zijn tweede druk al aan de man als Fabelen voor de Nederlandsche Jeugd.

De eerste druk in de Universiteitsbibliotheek Antwerpen is een legaat van de bekende Reinaert- en fabelverzamelaar Wim N.Th.M.B. Gielen (1935-2010). Zijn ex libris combineert gepast een vos, een haan en een gekroonde leeuw, waarbij Reinaert gepast de grootste van de drie is. Op de achtergrond herkennen we de Sint-Willibrorduskerk van Gielens woonplaats Hulst.

Afbeeldingen

Verder lezen

Altena, Peter, en Myriam Everard (red.), Onbreekbare Burgerharten. De historie van Betje Wolff en Aaagje Deken (Nijmegen: Vantilt, 2005).

Pelckmans, Paul, ‘Wolff & Deken kiezen uit La Fontaine’, in Jaarboek De Achttiende Eeuw (2018), pp. 127-139.