Karel Porteman (KU Leuven)
Auteur
Anselmus Boëtius de Boodt
Titel
De baene des hemels ende der deughden
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Brugge, Nicolaus Breyghel, 1628
Bibliotheek
Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, 3102 K 20
Toen de vermaarde natuurwetenschapper en kunstenaar Anselmus de Boodt (1550-1632) na een ruim dertigjarig verblijf aan het hof van keizer Rudolf II in Praag in 1614 naar zijn vaderstad Brugge was teruggekeerd, sloeg hij op zijn oude dag aan het dichten in het Nederlands. Veel van dat werk is zoek geraakt, zoals een nooit gedrukte vertaling in verzen van Boëthius’ De consolatione philosophiae en de lied- en dichtbundel De baene der deughden (Antwerpen, 1624). Alleen het hier gepresenteerde en slordig uitgevoerde boekje met gedeeltelijk dezelfde titel bleef in twee exemplaren over.
Deze vrome bundeling liederen en berijmde gebeden, vermaningen, meditaties en vertalingen van Latijnse zangen is om meerdere redenen interessant. In de opdracht geeft De Boodt blijk van een soort obsessie voor het (meestal jambische) telvers, geïnspireerd door voorbeelden uit Bohemen en de versleer van de toen nogal invloedrijke Ieperse literator Jacques Ymmeloot. Op deze wijze had hij zich naar eigen zeggen in zijn bundel van 1624 beperkt tot regels van zeven syllaben, terwijl hij het nu – niet altijd even consequent – wil houden bij acht of negen lettergrepen.
Het exemplaar van het Ruusbroecgenootschap is op zichzelf al een curiositeit. De pagina’s 181-187 (fol.H7-H9) zijn zichtbaar weggeknipt. De ingreep – wie dat wanneer deed, weten we niet – betreft op de laatste drie strofen na, het lied Beschrijvinghe der schoonheydt Mariae, naer lichaem ende siele. De tekst beweegt zich zonder schroom in de traditie van het wereldse genre van het erotische blason anatomique, waarin het uiterlijk van de geliefde vrouw in al zijn onderdelen in dalende lijn prijzend wordt beschreven. In casu zijn dat Maria’s jeugdig ‘aenschijn’, haar ‘kaeckskens’, ‘hayr’, ‘winbraeuken’, ‘lipkens’, ‘ooghskens’, ‘aesem’, ‘keelken’, ‘tanden’, ‘neusken’, ‘halsekin’ , haar ‘borstkens’, ‘buycksken’, haar ‘camerkin’ en ‘beenkens’. Dergelijke religieuze mariale contrafacten ervan waren tot nog toe onbekend. Iemand heeft al deze ‘schoonheyt’ kennelijk ongepast gevonden.
De tekst bleef gelukkig bewaard in het wat buiten zicht gebleven tweede exemplaar van de bundel uit de collectie Serrure (Koninklijke Bibliotheek, II 26.115 A LP). Maar het defecte Antwerpse exemplaar had duidelijk zijn impact. Liedonderzoekers gebruikten het als enige bron en zo ontbreekt deze merkwaardige ‘beschrijvinghe’ te zingen op de wijze Weest verheught soo ghy best,&c. vandaag in de onvolprezen Nederlandse liederenbank.
Zelfs als bescheiden dichter in otio is de ongemeen veelzijdige Brugse jurist, medicus, botanicus, mineraloog, opticus, emblematicus, instrumentenbouwer, schilder, musicus en nog een hoop dingen meer, een origineel man geweest.
Afbeeldingen
Verder lezen
Maselis, Marie-Christiane, Arnout Balis en Roger M. Marijnissen, De albums van Anselmus de Boodt (Tielt : Lannoo, 1989).
Saunders, Alison, The Sixteenth-Century Blason Poétique (Bern, Frankfurt am Main, Las Vegas: Peter Lang, 1981).