Van schavot tot schouwburg

Timothy De Paepe (Museum Vleeshuis | Klank van de Stad & Universiteit Antwerpen)

Auteur
Pierre Patte
Titel
Essai sur l'architecture théatrale, ou De l'ordonnance la plus avantageuse à une salle de spectacles, relativement aux principes de l'optique & de l'acoustique
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Parijs, Nicolas-Léger Moutard, 1782
Bibliotheek
Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 12.1280

De Romeinse architect Vitruvius mag met recht en reden een van de grondleggers van de theaterarchitectuurtheorie worden genoemd. In De architectura (geschreven omstreeks 25 voor Christus) behandelt Vitruvius, verspreid doorheen tien boeken, zowat alle aspecten van architectuur uit de Grieks-Romeinse wereld: standsplanning, publieke en private gebouwen, tempels en seculiere bouwwerken, bouwmaterialen en decoratietechnieken. Een van de gebouwtypes waaraan Vitruvius uitgebreid aandacht besteedde, was het theater. Vitruvius vergelijkt in zijn tekst niet alleen de Griekse en Romeinse voorbeelden. Op basis van zijn analyse schetst hij ook een ideaal theater, beseffend dat er in de praktijk van dat ideaal zou worden afgeweken. Positie en oriëntering van het theater in zijn (stedelijke) context en de algemene vorm van het gebouw komen ter sprake, maar ook akoestiek en zichtlijnen krijgen volop aandacht.

Na de val van het Romeinse Rijk sloeg de westerse theaterarchitectuur een andere weg in. Weg waren de monumentale, vaste theaters van de Grieken en de Romeinen. In de plaats kwamen stellages – schavotten als het ware – met daarop huisjes. Met de herontdekking van de klassieke oudheid in de Renaissance kwam ook de vernieuwde interesse in Vitruvius’ theater. Sebastiano Serlio (1475–1554) nam als een van de eerste Vitruvius’ vraagstuk – Hoe ziet een ideaal theater er uit? – op, bouwde verder op Vitruvius’ model en voegde er de nieuwste theorieën rond perspectief aan toen. Het resultaat was een klassiek auditorium met een vroegbarokke scène-inrichting. Andrea Palladio (1508-1580) realiseerde er vervolgens een afgeleide van: het Teatro Olimpico (1580). De volgende twee eeuwen ontstond een schouwburgvorm zoals we die vandaag nog kennen en werd theaterarchitectuur een discipline waarbinnen vurig werd gediscussieerd en geëxperimenteerd doorheen heel West-Europa.

In 1782 vatte de Franse architect Pierre Patte (1723-1814) achttien eeuw denken over theaterarchitectuur samen in zijn Essai sur l’architecture théatrale. Patte is een kind van de Verlichting: meetbaarheid, analyse en wetenschappelijke beschrijving staan centraal in zijn tekst. Hij ordent de theaters die hij ontleedt chronologisch, en voegt een bespreking toe van de eigentijds literatuur over het onderwerp zoals Projet d’une salle de spectacle (1765) van Charles-Nicolas Cochin en Observations sur la construction d’une nouvelle salle de l’Opéra (1781) van de befaamde balletdanser Jean Georges Noverre.

Essai sur l’architecture théatrale is geen prestigewerk van een architect die zijn eigen oeuvre, rijkelijk geïllustreerd, wil presenteren. Veeleer is Pattes uitgave een efficiënt vormgegeven studieboek, als het ware bedoeld voor in het klaslokaal. Een reeks van 24 illustraties achteraan het boek vervolledigen Pattes analyses. Zes illustraties zijn geometrisch basismodellen die de theaterarchitectuur abstraheren tot basisvormen als de (halve) cirkel, het vierkant of de ovaal.  16 illustraties tonen plattegronden van theaters van de klassieke oudheid, over Palladio’s Teatro Olimpico tot en met schouwburgen uit Pattes tijd (Milaan, Bologna, Mannheim, Berlin, Bordeaux…), telkens met een legende en met de aanduiding van de vorm die aan de basis ligt van het getoonde theater (bijvoorbeeld twee cirkels) en met zichtlijnen. En er zijn ook nog twee voorbeelden van Pattes eigen theorieën rond de ideale toneelzaal.

Volgens Patte dient een toneelopvoering emoties op te roepen, te vermaken en de ogen en de oren te charmeren. Dat laatste kan door de magie van de decors, het kunst- en vliegwerk, de stemmen van de zangers, de kwaliteit van de balletten. Daarom is het zo belangrijk dat elke toeschouwer optisch en akoestisch maximaal kan genieten. Een schouwburg dient niet om te zien en gezien te worden door andere bezoekers, maar om meegevoerd te worden door de handeling op de scène – een standpunt dat het grootste deel van de achttiende-eeuwse theaterbezoekers zeer radicaal zou hebben gevonden.

Patte studeerde, net als Claude Nicolas Ledoux, bij Jacques-François Blondel. Naast Blondel en Ledoux is Patte een ietwat vergeten figuur, en dat is onterecht.

Afbeeldingen