Sofie Moors (Universiteit Antwerpen)
Graveur
François Georgin
Titel
(Cantique de) Sainte Genevieve de Brabant (Genoveva van Brabant)
Uitgever, plaats, jaartal
Épinal, Fabrique de Pellerin, circa 1822
Bibliotheek
Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, Collectie heiligen, Genoveva van Brabant, H4
Wanneer Andries Pels in zijn Gebruik én misbruik des tooneels (1681) beargumenteert dat onderwerpen als verkrachting en verboden liefdes op een toelaatbare manier op de bühne gebracht kunnen worden, schrijft hij:
Nooit stookte Goloos geil, én overspeelig minnen
In ’t Spél van Génovéve onkuischeid in de zinnen
Der kykeren, hoe kuisch van oor men zy, én kiesch.
Pels refereert hier aan het toneelstuk De heylighe Genoveva (1664) van de Antwerpse advocaat Anthonius Franciscus Wouthers (1641-1676). Dit stuk over een ten onrechte van overspel beschuldigde gravin bleek meer dan ‘toelaatbaar’: het werd bijna jaarlijks op verschillende locaties zoals Antwerpen, Amsterdam en Hamburg ten tonele gebracht en diverse malen herdrukt. Met ‘Goloos geil’ verwijst Pels naar de buitensporige liefde van Golo voor Genoveva. Wanneer haar man, graaf Sifroij (of Siegfried), ten oorlog trekt, zal Drogan de zwangere Genoveva aan het thuisfront beschermen. Golo is razend jaloers. Hij is verliefd op de gravin en wil al te graag die rol van beschermheer op zich nemen. Golo maakt Genoveva verdacht van overspel zodat Sifroij haar zou verlaten. De graaf, die denkt dat hij bedrogen wordt, is woedend. Hij vreest dat Drogan de vader is van Benoni, het kind waar Genoveva uiteindelijk van bevalt. Hij geeft het bevel Genoveva samen met het ‘buitenechtelijke’ kind te vermoorden. Een moedeloze Genoveva vlucht het bos in, waar ze zeven jaar lang met Benoni in een hol zal wonen, totdat Sifroij herenigd wordt met vrouw en kind.
Dit toneelstuk is de oudste Nederlandstalige bewerking van een Latijnse legende die vermoedelijk begin vijftiende eeuw ontstond. Sinds de zeventiende eeuw hebben schrijvers uit de Nederlandse, Franse en Duitse letteren – onder wie naast Wouthers ook René de Ceriziers, Stijn Streuvels en Jacob Grimm – zich door de verhaalstof, die zich omstreeks 800 afspeelde, laten inspireren tot een bewerking in de vorm van toneel, proza of lyriek. Zo is er een op haar legende geïnspireerde klaagzang te vinden in de populaire verzameling hymnen Cantiques de l’Ame dévote of Cantiques de Marseille (1678). In de negentiende eeuw werd het verhaal steeds meer een geliefkoosd onderwerp voor iconografie. Deze met een stencil ingekleurde houtgravure bij een ‘cantique’ werd in 1822 gepubliceerd door prentendrukkerij Pellerin. De prent toont Genoveva voor de grot in het bos, terwijl een hinde Benoni voedt. Deze compositie werd wellicht gekopieerd van de bekende kopergravure van Augustin Legrand, die hij baseerde op een schilderij van Jean-Frédéric Schall.
Afbeeldingen
Verder lezen
Bemong, Nele, ‘Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren, en de unieke rol van volksboeken in de negentiende eeuw’, in Zacht Lawijd 8 (2009) 1, pp. 40-65.
Lautman, Frangoise & Simone Lossignol, ‘Entre la sainteté et la légende, entre l’art urbain et l’imagerie populaire: Geneviève de Brabant’, in Ethnologie française 11 (1981), pp. 247-250.
Moors, Sofie, ‘Zeventiende-eeuws rederijkerstheater in het onderwijs: de klas (van ASO tot BSO) speelt Genoveva’, in Documenta 38 (2020) 2, pp. 224-241.