Pauwels’ Eergalmende trompet

Tom Verschaffel (KU Leuven)

Auteur
Jan Antoon Frans Pauwels
Titel
Eergalmende trompet, voor uyt aenkondigende de zegenryke en lang-gewenschte inhaelinge van hunnen koninglyke hoogheden Maria Christina artshertoginne van Oostenryk, en Albertus Casimirus hertog van Saxe-Teschen
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Antwerpen, J.P. de Cort, 1781
Bibliotheek
Universiteitsbibliotheek Antwerpen, Bijzondere Collecties, MAG-P 13.322.2

De Antwerpse dichter Jan Antoon Frans Pauwels (1747-1823), zoon van een zijdewever en rijk van thuis uit, werd behoorlijk oud en bleef ongehuwd. Daardoor kon hij niet alleen veel schrijven, maar ook, wat vrij uitzonderlijk was, veel publiceren. In een schrijverscarrière van meer dan een halve eeuw verschenen ongeveer tachtig titels van zijn hand: prozateksten, zoals een Beschryvinge van de vermaerde riviere de Schelde (1785), maar vooral dichtwerk, soms in het Latijn, meestal in het Nederlands. Een uitgesproken moralisme overheerst met name de meest ambitieuze gedichten en cycli, die de jonge Pauwels wijdde aan de menselijke conditie en gedrag, zoals De verkeerde wereld tot het goed aengewackert, voorgestelt in rym-dichten, de sotheyd der menschen te kennen gevende (1769) en Nauwkeurige tydts-rekeninge ofte onderzoek van Jupiter, de twaalf maenden ondervragende, hoe de menschen den tydt in elck van deze hedendaegs besteden (1772), bedoeld om de lezer aan te sporen ‘tot eenen christelijken handel en wandel’.

Moralisme en een religieuze ingesteldheid klinken ook door in het  gelegenheidsdichtwerk dat een groot deel van zijn oeuvre uitmaakt. Als officieus Antwerps stadsdichter voorzag hij talrijke gebeurtenissen en figuren uit het stadsleven van commentaar en feestgedruis. De Eergalmende trompet is zo’n gelegenheidsstuk. Het heeft geen lokale maar een nationale aanleiding, namelijk het aantreden van de nieuwe landvoogden Maria Christina en Albert Casimir van Saksen-Teschen. In dit ‘vreugde-schrift’ schetst Pauwels de glorieuze toekomst die Belgica onder het nieuwe bestuur, gekenmerkt door minzaamheid en gerechtigheid, zal kennen. Hij verliest zijn focus op Antwerpen niet bij de uitdrukking van zijn vertrouwen:

Dat wy de koopmanschap weêr zien op Scaldis strand,
En die bekwaeme haev’n door schepen zien beploegen,
Tot heyl des Vaderlands, tot iedereens genoegen.

In zijn tijd was Pauwels in Antwerpen een geziene figuur. Sindsdien is zijn ster getaand en door latere critici en literatuurhistorici wordt de kwaliteit van zijn dichtwerk als op zijn minst wisselend ingeschat. Lodewijk Mathot, die het meest uitgebreide artikel aan ‘de Poëet’ heeft gewijd en zijn verdediging opneemt, moet toegeven dat ‘er in den ruimen oogst zijner nalatenschap veel kaf tusschen het koorn’ zit. Hij betreurt ook de evolutie die Pauwels heeft doorgemaakt, van de levendige en zwierige verzen van de ‘bevallige’ jonge dichter naar de langdradigheid en hoogdravendheid van ‘een stijf, pedant, met geleerdheid pralend schrijver’. Toch verdient Pauwels werk een herontdekking, als – daar kan niemand aan twijfelen – een rijke bron voor de geschiedenis van het Antwerpse stadsleven in de late achttiende en de vroege negentiende eeuw.

Afbeeldingen

Verder lezen

Génard, P., ‘De Patriot J.-A.-F. Pauwels als gelegenheidsdichter herdacht’, in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (1896), pp. 557-559.

Mathot, L., ‘Jan-Antoon-Frans Pauwels (1747-1823)’, in Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1886-1887), pp. 85-122.

Verschaffel, Tom, De weg naar het binnenland. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1700-1800: de Zuidelijke Nederlanden (Amsterdam: Bert Bakker, 2017).